Het hef- en bergingsvaartuig "Help" werd gebouwd in opdracht van de Britse Admiraliteit.
In november 1942 werd bij Smith's Dock Co. Ltd. In Middlesbourgh - Engeland, de kiel gelegd van één van de negen hef-, wrak- opruiming- en bergingsvaartuigen, die voor de Britse Admiraliteit moesten worden gebouwd. Deze schepen behoorden tot de Dispenser Class.
Op 5 mei 1943 werd de "A481 Help" bij Smith's Dock Co. Ltd. In Middlesbourgh - Engeland te water gelaten.
In de tweede helft van december 1943 maakte de "A481 Help" de proefvaart op de Noordzee.
De "A481 Help" werd door de werf overgedragen en het schip vertrok vanuit de haven van Middlesborough - Engeland om een konvooi naar het hoge Noorden te begeleiden.
Zware stormen belaagden het konvooi op die route. Alle schepen moesten koers verleggen naar de noordelijke Orkney – eilanden.
De "A481 Help" ging op die reis naar de Clyde (aan de oostkust van Schotland) via het Penthland Firth en moest enkele dagen schuilen bij Scapa Flow, daar het stormweer tot orkaankracht was aangegroeid.
Tijdens die eerste reis had de "A481 Help" veel schade opgelopen.
De "A481 Help" zette koers naar de haven van Aberdeen - Engeland en daar duurde het een maand voordat de stormschade was gerepareerd die de "A481 Help" had opgelopen.
Eind januari 1944 vertrok de "A481 Help" vanuit de haven van Aberdeen - Engeland naar Southampton - Engeland waar ze onbeschadigd aankwam na een korte maar hevige ontmoeting met een Duitse motor-torpedoboot.
Marinemensen had de "A481 Help" niet aan boord. De "A481 Help" was in feite bemand door de personeelsleden van de firma Risden Beazley Ltd. uit Southampton – Engeland die de "A481 Help" ook uitrustte voor de landing in Normandië.
Terwijl de "A481 Help" op "D-day" lag te wachten, voerde het reeds enkele bergings en hulpverlening-operaties in het Engels Kanaal en havens aan de Engelse zuidkust uit.
Een lastig karwei was daarbij onder meer het bergen van het stoomschip "Ferry Bell"(geen gegevens gevonden), die met vele opvarenden aan boord was gezonken ter hoogte van het eiland Wight.
Bij laag water werden draden onder de "Ferry Bell" doorgetrokken en bij het opkomen van het tij werd het schip door de "A481 Help" van de zeebodem gelicht.
De "A481 Help" voer met de "Ferry Bell" onder zich dichter naar de kust, zette het schip daar weer aan de grond, trok de draden bij laag water weer strak en herhaalde die operatie enkele keren tot de "Ferry Bell" boven water stak.
De "Ferry Bell" werd gedicht, leeggepompt en op sleeptouw genomen naar de haven van Newport op het eiland Wight.
In de haven van Poole - Engeland, werd onder meer nog een gezonken motor-torpedoboot gelicht.
Verder werden, door de "A481 Help", tien landingsvaartuigen die tijdens een oefening in Bracklesham Bay waren gestrand vlotgebracht.
De verbinding tussen de "Help" en de gestrande vaartuigen werd telkens tot stand gebracht door een amfibie-voertuig.
Enkele dagen na de landingen in Normandië verscheen de "A481 Help" op 12 juni 1944 bij Omaha-beach in gezelschap van het Schotse bergingsvaartuig "Abigail" en het berging-depotschip "Maidstone".
De "A481 Help" was nu ingedeeld bij de "Western Task Force" onder commando van Rear Admiral Sir Philip Vian.
Op 16 juni 1944 liepen de bergingsvaartuigen de haven van Cherbourg - Frankrijk binnen om een grote opdracht te beginnen: het opruimen van door de Duitsers tot zinken gebrachte schepen en opgeblazen kademuren in het havengebied.
Het eerste werk was het in orde brengen van een gedeelte kademuur, waaraan de hospitaalschepen konden afmeren voor het vervoeren van de vele gewonde geallieerde soldaten van Frankrijk naar Engeland.
Om dit te bereiken moest door de "A481 Help" een schip, geladen met mijnen, worden gelicht.
De Duitsers hadden gaten in het schip geboord en het langs de kade laten zinken.
Een van de opvarenden van de "A481 Help" uit die dagen, Mr. F. G. Phillpott de chef-tuiger, herinnert zich nog hoe de Duitsers verwacht moeten hebben dat de geallieerden spoedig weer in zee gedreven zouden zijn.
De stroppen om het schip 'vol mijnen' te lichten waren reeds door de Duitsers rond het schip gelegd.
De duikers van de "A481 Help" verwijderden de mijnen uit het schip en daarna brachten de "Abigail" en de "A481 Help" het schip boven water.
Vervolgens werd een kade vrijgemaakt voor het afmeren van tankschepen, zodat de strijdkrachten ook van benzine en andere brandstoffen voorzien zouden worden via de haven van Cherbourg - Frankrijk.
Twee bewapende trawlers, die bij de kademuur tot zinken waren gebracht, werden gelicht.
In totaal werden er door de "A481 Help" — al of niet in samenwerking met de "Abigail" — in de haven van Cherbourg - Frankrijk 22 schepen gelicht.
Bij deze bergingen werd veel met samengeperste lucht gewerkt.
Na de "Cherbourg-tijd" voer de "A481 Help" naar Londen – Engeland om opgenomen te worden in een droogdok om het schip een onderhoudsbeurt te geven en opnieuw uit te rusten. Tijdens die dokbeurt sloeg een vliegende bom vlakbij de "A481 Help" in, hierdoor sloegen de dekluiken in en werden luchtkokers vernield.
Na Cherbourg - Frankrijk was het opruimingswerk nog niet ten einde. De "A481 Help" werd naar de Wester Schelde gedirigeerd om de vaarroute naar en van de haven van Antwerpen - België vrij te maken.
In 1945 was de "Help" daar in actie bij het lichten van vele schepen.
Plezierig was het werk daar niet, vooral niet toen een getorpedeerd Liberty troepentransport schip moest worden geborgen.
In november 1945 keerde de "A481 Help" in Engeland terug.
De "A481 Help" werd tot en met 1949 ingezet in de monding van de Clyde en de Thames om wrakken op te ruimen.
Ook werd voor de researchafdeling van de Admiraliteit enig geheim werk uitgevoerd.
Na 1949 werd de "A481 Help" aan de reservevloot toegevoegd, maar vlak daarna werd de "A481 Help" door Risdon Beazley Limited in een long-term charter genomen onder de naam "Help".
Vanaf 1950 tot en met 1958 werd de "Help" ingezet bij het bergen van de lading uit vele schepen, die in de tweede wereldoorlog in de Atlantische Oceaan waren gezonken.
Vooral in de buurt van Nieuw Schotland en onder de Amerikaanse kust werd dit werk uitgevoerd. Ook in het Engels Kanaal en de Ierse Zee werd veel lading uit gezonken schepen boven water gebracht.
In juli 1953 vertrok, onder grote geheimhouding, de "Help" naar de laatste positie van de Titanic.
Aan boord waren diepzeecamera's en een hoop explosieven.
Op de plaats waar de "Titanic" verdwenen zou zijn, begon men met explosieven en gevoelige apparatuur de bodem af te zoeken, maar er werd niets gevonden.
In augustus 1953 werd er wereldwijd melding van gemaakt dat de "Help" op de positie van het gezonken passagiers schip de "Titanic" gebruik maakte van zware explosieve ladingen.
Voor een laatste poging probeerden Risdon en Beazley het in de zomer van 1954 nog eens, weer zonder resultaat.
In het jaar 1958 eindigde het long-term charter met Risdon Beazley Limited.
Voor de "Help" het moment, dat zij definitief bij de mottenballen vloot werd ingedeeld.
De "Help" werd vervolgens aangekocht door Geo Wimpey & Co. en bij een Nederlandse scheepswerf opnieuw uitgerust en voorzien van een bok op het voorschip.
De "Help" werd naar Trinidad gedirigeerd om ingezet te worden in de Golf van Mexico bij de bouw van olie-boortorens en meerstoelen, die gebruikt werden tijdens boringen naar aardolie.
Nadat dit werk in 1960 was voltooid, werd de "Help" door Geo Wimpey & Co te Trinidad opgelegd.
De "Help" werd eind 1960 aangekocht door Bureau Wijsmuller en op 9 februari 1961, in de baai van Paria - Trinidad, officieel overgedragen aan Bureau Wijsmuller.
Zonder naamsverandering kwam de "Help" in de vaart voor Bureau Wijsmuller.
Voor de overname van de "Help" werden 12 man overgevlogen naar Trinidad.
Eind februari 1961 vertrok de "Help" vanuit de haven van Port of Spain - Trinidad om koers te zetten naar Gibraltar.
Geassisteerd door de "Cycloop" arriveerde het wrakopruimings- en bergingsschip "Help" eind maart 1961 in de haven van Gibraltar.
In Gibraltar kwam het grootste gedeelte van de bergingsploeg aan boord.
Zij vlogen in de nacht van 29 op 30 maart 1961 vanaf Schiphol naar Gibraltar.
Tot de groep behoren onder andere enkele duikers. Ook de geheel nieuwe uitrusting voor de "Help" was met zware vrachtauto's vanuit IJmuiden naar Gibraltar gereden en werd daar aan boord gebracht.
Ook per schip was veel materiaal voor de "Help" aangevoerd.
Begin april 1961 werd vanuit de haven van Gibraltar koers gezet naar India om daar bij een bergings klus te worden ingezet.
Half mei 1961 arriveerde de "Help" in de haven van Colombo - Ceylon.
Nadat ook daar nog uit Nederland verscheept materiaal aan boord was genomen, werd koers gezet naar de rivier Hooghly in India.
De "Help" moest het wrak van de cutterzuiger "Lake Fithian" bij Calcutta opruimen.
De Amsterdamse Ballast Maatschappij had Bureau Wijsmuller de opdracht verstrekt voor het opruimen van de, in de Hooghly Rivier bij Calcutta - India, gezonken Nederlandse cutterzuiger "Lake Fithian".
Dit schip van de A.B.M, kapseisde in de nacht van 18 november 1960 op de Hooghly Rivier een zijrivier van de Ganges.
De "Lake Fithian" was in de bewuste nacht gezonken op l mijl ten zuiden van Fulta Point, dat was 50 km stroomafwaarts van Calcutta en 130 km van de riviermonding.
Van de zuiger was nog slechts een klein gedeelte van het dekhuis te zien, zij was in de opnieuw aangeslibde en elders weer uitgesleten bodem van de rivier gezakt.
Het opruimingswerk van de cutterzuiger, die 2200 ton woog en die op haar stuurboordzijde lag met een slagzij van ruim 70 graden, zou niet eenvoudig zijn.
Vooral niet door de grote stroomsnelheid van de rivier.
De Hooghly Rivier is een van de grimmigste rivieren ter wereld met een stroomsnelheid van vaak 12 tot 13 km per uur.
Het onderzoek naar de mogelijkheden om de "Lake Fithian" uit de rivier te verwijderen werd ernstig bemoeilijkt door het feit, dat het wrak geleidelijk inslibt doordat de rivier zeer veel grond transporteert.
Voor Bureau Wijsmuller hadden bedrijfschef de heer F. Jonkman en de inspecteur bergingsdienst kapitein B. Gatersleben een onderzoek ingesteld.
Zij waren tot de conclusie gekomen, dat het mogelijk was de zuiger onder water te demonteren en in secties en onderdelen te lichten.
Het wrak van de zuiger moest van deze plaats in de Hooghly Rivier verdwijnen, daar het er de oorzaak van zou kunnen zijn dat een steeds verder gaande aanslibbing zou ontstaan.
Wanneer de zuiger — een van de grootsten ter wereld — niet zou worden verwijderd, dan zou het werk, dat na enkele jaren door de zuiger "Lake Fithian" en de cutterzuiger "Queen of Holland" bijna gereed was, teniet worden gedaan.
Op de plaats, waar de "Help" aan het werk ging hadden beide zuigers sinds begin 1959 gewerkt aan het verwijderen van een in de rivier voor de scheepvaart hinderlijke uitstekende punt.
Het werk geschiedde in opdracht van de Commissionners voor de haven van Calcutta.
In totaal moest hiervoor door de Amsterdamse Ballast Maatschappij zeven miljoen kubieke meter zand en zware blauwe klei worden verwijderd.
Het was dit punt in de rivier, dat vooral tijdens de natte moesson snel aanslibbingen en zandbanken deed ontstaan en de scheepvaart in moeilijkheden bracht.
De schepen werden namelijk in de snel stromende rivier en in de bocht ter plaatse moeilijk bestuurbaar.
Wanneer de zuiger "Queen of Holland" met al het zuigwerk gereed was, dan zou de nieuwe vaarroute op de Hooghly Rivier naar en van Calcutta juist langs deze plek leiden, waar het wrak van de "Lake Fithian" lag.
De A.B.M, en de Commissionners voor de haven van Calcutta moesten dan ook wel op advies van enige onderzoekscommissies besluiten om de zuiger te laten verwijderen.
Voor het opruimen van het zware geraamte van de zuiger, die 45,70 meter lang was. 13,11 meter breed en die een diepgang had van 4.27 meter, was in het gebied van India geen bergingsmateriaal beschikbaar.
Daarom werd de "Help" naar de Hooghly Rivier gedirigeerd om het karwei te beginnen.
Samen met de "Queen of Holland", die de laatste hoeveelheden zand en klei weg zoog, hoopte de "Help" mee te werken aan het verzetten van het laatste werk voor het goed bevaarbaar maken van de toegangsweg naar Calcutta.
Bij Fulta Point troffen de opvarenden van de "Help" een Nederlandse nederzetting van de A.B.M. in de rimboe.
De personeelsleden van de Ballast bouwden daar namelijk voor het grote werk een kantoor, bungalows, magazijnen, stations voor elektriciteitsvoorziening en wateraanvoer.
Verder was er een steiger voor verbinding met de zuiger "Queen of Holland" en het andere materiaal van de A.B.M.
Door het opruimingswerk zou aan het bestaan van de cutterzuiger "Lake Fithian" een eind komen.
Voor de A.B.M. had de zuiger veel en belangrijk werk verricht, onder meer in Egypte (Suezkanaal), Thailand en de Sudan.
In de loop van mei 1961 werd met het opruimings werk een begin gemaakt.
Het werk door de "Help" aan de opruiming van het wrak van de cutterzuiger "Lake Fithian" op de Hooghly Rivier, India, maakte in de maand juni de 1e vorderingen.
Met behulp van heftanks en het hef-vermogen van de "Help" slaagde men erin om de zuiger, die onder een hoek van 70 graden op de rivierbodem lag, rechter op de bodem te plaatsen.
Ook in de maanden juli en augustus 1961 maakte de bergingsploeg van de "Help" goede vorderingen met de opruiming van het wrak van de zuiger "Lake Fithian".
Half augustus 1961 was men nog bezig de opbouw in de midscheeps van de zuiger op te ruimen.
Eind augustus 1961 was alles afgerond en is de "Help" vanuit de haven van Calcutta vertrokken en onderweg gegaan naar IJmuiden.
De "Help" arriveerde in de loop van september 1961 in de haven van Colombo.
Door Bureau Wijsmuller werd de assistentie van de "Help" aangeboden aan het Italiaanse "Ornella Prima"(1952 – 497 Brt.) die gestrand was op een rif bij Gan Island, 550 mijl ten zuidwesten van Colombo.
Eind september 1961 was de "Help" ter plaatse.
De "Ornella Prima"(1952 – 497 Brt.) strandde op 14 september 1961 op het rif van een atol in de Maldiven ter hoogte van Gan Island.
Assistentie werd aangeboden, maar de gezagvoerder besloot eerst pogingen te doen om op eigen kracht met het schip vlot te komen.
Eind september accepteerde hij toch de assistentie van de "Help", die voor het uitvoeren van deze berging haar bok in de haven van Colombo achterliet en onderweg was gegaan naar de strandings plaats.
De "Ornella Prima", die geladen was met koperen platen, manufacturen, lege flessen, talkpoeder etc., zat hoog op het rif.
Grondtakels werden uitgelegd en een sleepverbinding tussen de "Help" en de "Ornella Prima" kwam tot stand.
Een deel van de lading, meest flessen, platen en manufacturen, werd gelost en aan land opgeslagen.
Door de stranding en de pogingen tot vlot brengen op eigen kracht door de gezagvoerder had de "Ornella Prima" hier en daar bodemschade opgelopen, zodat dubbele bodemtanks waren lekgeslagen en bij de pogingen tot vlot brengen vol lucht moesten worden geperst om het zeewater er niet in te laten binnendringen.
Water, dat nog de machinekamer binnendrong, kon met behulp van de bergingspompen worden weggewerkt.
Op zondag 15 oktober 1961 was door de "Help" een tweede succesvolle berging was uitgevoerd.
Na ruim twee weken was het Italiaanse vrachtschip "Ornella Prima"(1952 – 497 Brt.) vlot gebracht.
De "Help" en de sleepboot "Svitzer" brachten de "Ornella Prima" naar de haven van Colombo, nadat de geloste lading weer aan boord was gebracht.
De berging van het geladen schip, die in samenwerking met de Deense sleepboot "Svitzer" werd uitgevoerd, kon beëindigd worden met het binnenslepen van de Italiaan op 29 oktober in de haven van Colombo.
Begin november 1961 verliet de "Help" de haven van Colombo om de reis naar IJmuiden voort te zetten.
Op 22 december 1961 arriveerde de "Help" in de haven van IJmuiden.
Vanaf de steiger voor het kantoor van Wijsmuller werd de "Help" half januari 1962 verhaald naar de kade achter de Zuidersluis.
De "Help" werd daar gereedgemaakt voor een onderhoudsbeurt bij een scheepswerf.
Half februari 1962 vertrok de "Help" vanuit uit IJmuiden naar de Amsterdamse Droogdok Maatschappij, die de voorgeschreven onderhoudsbeurt zou uitvoeren.
En verder in het bergingsruim een stalen tussendek zou aanbrengen, waardoor de beschikbare vloerruimte aanmerkelijk werd vergroot.
Verder werd de accommodatie verbeterd, achter de werkplaats was 1 grote hut voor verschillende bemanningsleden.
Daar werden 3 hutten gemaakt, waarvan 2 - 4 persoons hutten en 1 - 2 persoons hut waarbij alle vloeren, kasten en kooien werden vernieuwd.
In het achterschip waar ook 1 hut was zijn eveneens 3 hutten gemaakt waarbij 1 - 4 persoons hut, 1 – 2 persoons hut en 1 - 1 persoons hut, deze hutten waren bestemd voor de duikers en kikvorsmannen.
Op het hoofddek aan stuurboords kant waren de hutten voor de werktuigkundigen gelegen en was er een hospitaal voor 2 man.
Aan bakboordkant op het hoofddek waren de pantry, de wasplaats en de messroom gelegen en was er een 2 persoons hut voor de kok en koksmaat.
En in het midden van het hoofddek bevond zich de kombuis.
Enkele hutten op het sloependek werden ook verbouwd en gemoderniseerd.
Achter het stuurhuis was de kapiteinshut, daar werden de kaartenkamer en de radiohut ondergebracht.
Achter de schoorsteen laggen 3 hutten, waarbij 1 voor de kapitein met een dag en nachtverblijf, 1 voor de 1e stuurman en 1 voor de 2e stuurman.
Boven deze hutten was een kantoor voor de bergings inspecteur gemaakt en een hut voor 2 personen.
Ook werd de "Help" uitgerust met Radar en werden de roei-reddingsboten vervangen door een motorvlet een werkboot met motor en een rubberboot met buitenboordmotor.
De "Help" kwam begin juni 1962 vanaf de A.D.M. werf weer terug naar IJmuiden en werd in de loop van de maanden juni en juli 1962 opnieuw uitgerust met bergingsmateriaal.
Begin oktober 1962 begon de "Help" ter hoogte van Villa Cisneros op de Afrikaanse Westkust (Spaans Marokko) aan de berging van de gestrande vriestrawler "Saipa I"(1936 – 476 Brt) die op 2 augustus 1962 strandde nabij Rio de Oro - Spaanse Sahara.
De "Hector" assisteerde enkele dagen de "Help" bij de berging van de "Saipa I".
Vanaf half november 1962 en begin december 1962 assisteerde de "Zeeland" de "Help" bij het bergingswerk rond de "Saipa I".
Half februari 1963 werd de poging tot berging van de Italiaanse trawler "Saipa I" ter hoogte van Villa Cisneros op de Westkust van Afrika opgegeven.
De "Help" zette daarna koers naar de haven van Dakar - Senegal.
Begin maart 1963 vertrok de "Help" vanuit de haven van Dakar - Senegal om koers te zetten naar Pointe Noire - Congo.
Tijdens die reis werd het eiland Baovista aangelopen om het nabij Ponta do Rife gestrande vrachtschip "Maneah"(1936 – 2.676 Brt.) te inspecteren.
Het schip bleek geplunderd te zijn en tot wrak geslagen.
De bemanning van de "Maneah" was op 7 en 8 maart 1963 gered door de "Stad Delft".
Op 21 maart 1963 vertrok de "Help" vanuit de haven van Freetown - Sierra Leone.
En op 3 april 1963 arriveerde de "Help" in de haven van Pointe Noire - Congo om een begin te maken met de verwijdering van het wrak van de zuiger "Antwerpen III"(1925 – 1.045 Brt.) uit de vaarroute naar de haven.
De "Antwerpen III" was op 30 november 1962 gezonken in monding van de haven van Pointe Noire - Republiek Congo.
13 april 1963 meerde de "Help" bij het wrak af.
In nog geen 6 weken tijd slaagde de "Help" er in het wrak van de grote Franse zuiger "Antwerpen III", te verwijderen uit de havenmond van Pointe Noire - Congo aan de Westkust van Afrika.
Op 24 mei 1963 kon bergingsinspecteur kapitein B. Gatersleben melden dat de "Antwerpen III" met de kiel naar boven drijvend was en was weggesleept en ver van de havenmond en de vaarroute op ongeveer 11 mijl van Pointe Noire op aanwijzing van de havenautoriteiten aan de grond was gezet.
Op l juni 1963 vertrok de "Help" vanuit de haven van Pointe Noire - Congo met bestemming IJmuiden.
Na terugkomst in de haven van IJmuiden werd de "Help" vanaf 30 juli 1963 ingezet bij wrak opruiming in de havenmond van IJmuiden.
Dit in het kader van de verdieping en verbreding van de Havenmond van IJmuiden.
In opdracht van Rijkswaterstaat moest de "Help" vier wrakken verwijderen uit de havenmond van IJmuiden.
Dit waren onder meer de restanten van de "J. P. Coen" (1915 – 11.693 Brt.) die op 14 mei 1940 tussen de uiteinden van de pieren tot zinken werd gebracht.
Het wrak van de "Tjikini"(was nog in aanbouw) die in 1940 tot zinken werd gebracht in het verlengde van de Zuidpier.
De resten van de KNSM'er "Van Rensselaer"(1920 – 4.299 Brt.) die op 13 mei 1940 aan de grond werd gezet nabij de buitenhaven, na op een mijn te zijn gelopen bij het verlaten van IJmuiden.
En nog enkele onbekende schepen die tijdens de oorlog zijn gezonken na beschietingen.
Op l november 1963 werd door Rijkswaterstaat de opruimings werkzaamheden aan wrakken van de "J. P. Coen"(1915 – 11.693 Brt.), "Van Rensselaer"(1920 – 4.299 Brt.) en de "Tjikini" stilgelegd.
Tijdens de werkzaamheden van de "Help" was gebleken dat de toestand van de wrakken totaal verschilde met wat in augustus 1963 werd vermoed, toen de "Help" begon met het verwijderen van de wrakken.
Gedurende de maand november 1963 werd de "Help" in IJmuiden gereedgemaakt voor de uitvoering van nieuwe werkzaamheden in het buitenland.
Half december 1963 vertrok de "Help" vanuit de haven IJmuiden om de op 10 mijl ten noorden van Terschelling gezonken kotter "WR.47 Wieringen" te lichten.
Als gevolg van invallend slecht weer moest deze poging onderbroken worden.
Eind december 1963 vertrok de "Help" vanuit de haven van IJmuiden met aan boord de "Job" ex "Burwijs" die ook zou ingezet, in de haven van Haifa - Israël, tijdens de werkzaamheden.
De "Burwijs" kreeg de naam "Job" omdat er een nieuwe motorvlet was besteld.
Via de havens van Gibraltar en Valletta - Malta, waar de "Help" op 10 januari 1964 arriveerde, werd koers gezet naar de haven van Larnaca op Cyprus.
De "Help" arriveerde op 19 januari 1964 in de haven van Haifa - Israël om daar wrak opruimings werkzaamheden te verrichten.
Op 25 november 1940 zonk de "Patria"(1914 – 11885 Brt.), een in Frankrijk gebouwd passagiersschip, in de haven van Haifa - Israël, nadat een bom, die heimelijk aan boord was gebracht, ontplofte waarbij 260 passagiers omkwamen en 172 gewonden vielen. Op het moment van de ramp, waren op de "Patria" ongeveer 1.800 Joodse vluchtelingen aan boord, afkomstig uit het door Nazi's bezette Europa, die zouden worden gedeporteerd, door de Britten, naar Mauritius. Omdat zij niet beschikten over een vergunning tot toelating in Israël.
De deportatie werd aangevochten door zionistische organisaties met inbegrip van de ondergrondse paramilitaire 'Hagana' groep, die een bom, in een poging de "Patria" zo te beschadigen dat zij niet meer kon uitvaren, in het schip hadden geplaatst. Echter, de 'Haganah' misrekend de gevolgen van de explosie en de bom veroorzaakte een gat in het schip waardoor het binnen vijftien minuten zonk. Waarbij honderden mensen gevangen zaten in het ruim. De overlevenden werd vervolgens toegestaan om in Palestina te blijven op humanitaire gronden.
De intocht van de "Exodus" naar het beloofde land Israël is alom bekend, maar na de "Exodus" volgden nog velen schepen met Joodse immigranten, waarvan diversen schepen in- en voor de haven van Haifa – Israël tot zinken werden gebracht zodat de Engelsen het Joodse volk niet terug konden sturen.
De taak van de "Help" was deze wrakken op te ruimen en de restanten van het wrak van de tanker "Empire Cross"(1945 – 3.734 Brt.), die op 2 augustus 1946 op de rede van Haifa – Israël zonk na een explosie aan boord tijdens het lossen.
Omdat deze wrakken een belemmering waren voor de steeds groter wordende moderne vracht en passagiersschepen met hun steeds grotere diepgang, die de snel groeiende haven van Haifa bezochten.
Voordat de "Help" aan de werkzaamheden begon in Haifa – Israël was er al de wrakken gewerkt door een stel Italiaanse bergers.
Die hadden de soep opgegeten en de benen laten liggen dus het rechte werk was er af maar de kiel en spanten en ongeregeld was nog aanwezig. De Italianen hadden met standaardpak (koperenhelm) en airlift veel stukken vrijgemaakt en op diepte afgeschoten, dus niet geheel geborgen, en nadat het meeste (geld opbrengend) gedeelte was verwijderd, lieten ze de resten liggen, stukken van spanten en de kiel etc.
En dat heeft de "Help" weggehaald in stukken,met behulp van het bokje "Shimson".
(iemand die meer informatie heeft over deze bok? Op de bok "Shimson" zaten vaak vader en zoon Post. Er werd ook gesproken over een kraanbak de "Toverkol".)
De duikers van de "Help" brachten zware springladingen aan in zo'n wrak, dan werden de stroppen van de bok van de "Help" aan zo'n wrakstuk bevestigd door de duikers en werden deze door de zware stoom winchen van de "Help" aan gehieuwd tot deze diep in de kop lag en dus met een deel van haar gewicht in het wrak hing.
Dan werd de springlading ontstoken en door de explosie scheurde een deel van het wrak los en werd door de "Help" boven water gehieuwd.
In het begin voer de "Help" met zo'n brokstuk naar buiten en stortte het in diep water weer in zee, maar later werd het op grote bakken geladen en het schroot weer verwerkt in smelterijen.
Na twee jaar met succes werkzaam te zijn geweest in de haven van Haifa - Israël vertrok de "Help" op 6 februari 1966 vanuit de haven van Haifa - Israël naar IJmuiden.
De "Help" arriveerde op 7 maart 1966 in de haven van IJmuiden.
Vanaf half april tot begin mei 1966 werd de "Help"ingezet bij de berging van de Noorse "Bretagne"(1966 – 1.340 Brt.) in de Bijleggershaven van IJmuiden.
Vanaf mei 1966 tot juni 1968 lag de "Help" in de haven van IJmuiden gestationeerd (opgelegd).
Half juni 1968 werd begonnen de "Help" leeg te halen.
De "Help" werd in september 1968 van de vlootsterkte afgevoerd en voor sloop verkocht aan metaalhandel 'de Zaan' te Wormerveer.
De "Help" werd gesloopt bij de ijzer- en metaalhandel 'de Zaan' te Wormerveer.