1965 Berging Tojo Maru
De Japanse "Tojo Maru", die een lading van 41.000 ton ruwe olie aan boord had, werd op 25 februari 1965 in de Arabische Golf onder de kust bij Koeweit aangevaren door de Italiaanse tanker "Fina Italia"(1956 – 20.736 Brt.).
De druppelsteven van de "Fina Italia" veroorzaakte een flink gat in de "Tojo Maru", waardoor de machinekamer volliep en verschillende lading- en brandstof tanks lek raakten.
Hulpeloos moest de "Tojo Maru" ter hoogte van Mina al Ahmadi voor anker gaan.
De door Bureau Wijsmuller aangeboden assistentie op basis Lloyd's Open Form — de "Groningen" was reeds in de vroege ochtend van 26 februari ter plaatse — werd geaccepteerd en daarmee werd zowel op de "Groningen" als in IJmuiden een groots opgezet bergings karwei voor deze in 1962 gebouwde tanker begonnen.
Op zondagavond 28 februari 1965 verliet een DC-6 van Martin Air het vliegveld Schiphol met een aantal verplaatsbare bergings-pompen, slangen, duiker- en kikvors-apparatuur en ander extra bergings materiaal. In totaal bijna zeven ton aan materiaal.
Van het vliegveld te Koeweit werd al het materiaal snel overgebracht naar de "Groningen", die voor die gelegenheid te Mina al Ahmadi was binnengekomen aan een van de tankerpieren. Het werk, dat de "Groningen" bemanning op de "Tojo Maru" was begonnen, werd voortgezet. Licht agregaten, tal van pompen en compressors werden op de "Tojo Maru" opgesteld en geïnstalleerd, zodat ladingpompen en winches en ankerspil weer waren te gebruiken. Een deel van de lading kon van achter naar voren worden overgepompt en het anker kon worden ingehaald, zodat de "Groningen" op last van de havenautoriteiten het schip verder naar zee kon slepen.
De serie pompen, die boven de machinekamer werden opgesteld, begonnen snel terrein te winnen. Terwijl de kikvorsmannen gaten afdichten in het machinekamer schot, dat was opengereten door de "Fina Italia", zakte het water steeds sneller. Naar gelang het water zakte kon ook begonnen worden met het demonteren van de 15.000 PK. MAN-motor. Alle onderdelen werden op aanwijzing van een MAN-ingenieur onmiddellijk geconserveerd.
Slecht weer belemmerde het werk af en toe, maar aan de wal was men inmiddels ook begonnen. Daar werd een 10 x 13 meter grote stalen bekisting voor het grote gat in de "Tojo Maru" op een dekschuit in de haven van Mina al Ahmadi gebouwd.
Half maart was de bergings ploeg op de "Tojo Maru" zover, dat de lading gelost kon worden. De 23.870 ton metende "Master Michael" kwam ter plaatse om de lading over te nemen en kwam langszij nadat honderden autobanden aan stuurboords kant van de "Tojo Maru" waren gehangen.
De ketels van de "Tojo Maru" en verder de stripping-pompen en de turbine-pompen, die alle onder water hadden gestaan, werden weer gangbaar gemaakt en op 17 maart wist men vol stoom bedrijf te krijgen. Aanvankelijk met 250 ton per uur, maar later met 1600 ton per uur werd de lading van de "Tojo Maru" overgeslagen in de "Master Michael". Op 20 maart was de lading gelost.
Door het ballasten van de "Tojo Maru" kon nu vrijwel het gehele gat boven water worden gehaald. Met een cementbekisting was intussen de serie grote gaten in het machinekamer schot gedicht. Aan de wal werd nog steeds gewerkt aan het lassen van de 17 ton zware patch.
In de nacht van 10 op 11 april kon deze tenslotte met behulp van een drijvende bok worden aangebracht. Helaas deed zich bij het bevestigen van deze patch aanmerkelijke tegenslag voor, toen een explosie, gevolgd door brand, in een van de ladingtanks ontstond. Enkele leden van de bergingsploeg en van de "Jacob van Heemskerck", die het werk inmiddels van de "Groningen" had overgenomen in begin april, werden gewond. Duiker B.E.G. v.d. Eeden liep ernstige brandwonden op en moest in een ziekenhuis worden opgenomen.
Uiteindelijk kon op 27 april de sleepreis met de "Tojo Maru" naar de reparatie haven Kobe in Japan beginnen.
De "Jacob van Heemskerck" voerde deze reis uit vanuit Koeweit tot Singapore en samen met de "Groningen" werd de "Tojo Maru" vervolgens vanuit Singapore naar Kobe – Japan, door de Zuid Chinese Zee versleept.
12 april 1965 arriveerde de "Jacob van Heemskerck" ter hoogte van Mina al Ahmadi - Koeweit, om de berging van de Japanse tanker "Tojo Maru"(1962 -25.104 Brt.) van de "Groningen" over te nemen.
De Japanse "Tojo Maru", die een lading van 41.000 ton aardolie aan boord had, werd op 25 februari 1965 in de Arabische Golf onder de kust bij Koeweit aangevaren door de Italiaanse tanker "Fina Italia"(1956 – 20.736 Brt.). De druppelsteven van de "Fina Italia" veroorzaakte een flink gat in de "Tojo Maru", waardoor de machinekamer volliep en verschillende lading- en brandstoftanks lek raakten. Hulpeloos moest de "Tojo Maru" ter hoogte van Mina al Ahmadi - Koeweit, voor anker gaan. De door Wijsmuller aangeboden assistentie op basis Lloyd's Open Form — de "Groningen" was reeds in de vroege ochtend van 26 februari 1964 ter plaatse — werd geaccepteerd en daarmee werd zowel op de "Groningen" als in IJmuiden een groots opgezet reparatie karwei voor deze in 1962 gebouwde tanker begonnen.
Op zondagavond 28 februari 1965 verliet een DC-6 van Martin Air het vliegveld Schiphol met een aantal verplaatsbare bergings-pompen, slangen, duiker- en kikvorsapparatuur en ander extra bergingsmateriaal. In totaal bijna zeven ton aan materiaal.
Van het vliegveld te Koeweit werd al het materiaal snel overgebracht naar de "Groningen", die voor die gelegenheid te Mina al Ahmadi - Koeweit, was binnengekomen aan een van de tanker pieren. Het werk, dat de "Groningen" bemanning op de "Tojo Maru" was begonnen, werd voortgezet. Licht-aggregaten, tal van pompen en compressors werden op de "Tojo Maru" opgesteld en geïnstalleerd, zodat ladingpompen en winches en het ankerspil weer waren te gebruiken. Een deel van de lading kon van achter naar voren worden overgepompt en het anker kon worden ingehaald, zodat de "Groningen" op last van de havenautoriteiten het schip verder naar zee kon slepen. De serie pompen, die boven de machinekamer werden opgesteld, begonnen snel terrein te winnen. Terwijl de kikvorsmannen gaten afdichten in het machinekamerschot, dat was opengereten door de "Fina Italia", zakte het water steeds sneller. Naar gelang het water zakte kon ook begonnen worden met het demonteren van de 15.000 pk. MAN-motor. Alle onderdelen werden op aanwijzing van een MAN-ingenieur onmiddellijk geconserveerd.
Slecht weer belemmerde het werk af en toe, maar aan de wal was men inmiddels ook begonnen. Daar werd de 10 x 13 meter grote stalen bekisting voor het grote gat in de "Tojo Maru" op een dekschuit in de haven van Mina al Ahmadi gebouwd. Half maart was de bergings ploeg op de "Tojo Maru" zover, dat de lading gelost kon worden. De Liberiaanse tanker "Master Michael"(1956 – 23.871 Brt.) kwam ter plaatse om de lading over te nemen en kwam langszij nadat honderden autobanden aan stuurboords-kant van de "Tojo Maru" waren gehangen. De ketels van de "Tojo Maru" en verder de stripping-pompen en de turbine-pompen, die alle onder water hadden gestaan, werden weer gangbaar gemaakt en op 17 maart 1965 wist men vol stoom bedrijf te krijgen. Aanvankelijk met 250 ton per uur, maar later met 1600 ton per uur werd de lading van de "Tojo Maru" overgeslagen in de "Master Michael". Op 20 maart was de lading gelost.
Door het ballasten van de "Tojo Maru" kon nu vrijwel het gehele gat boven water worden gehaald. Met een cement-bekisting was intussen de serie grote gaten in het machinekamer schot gedicht.
Aan de wal werd nog steeds gewerkt aan het lassen van de 17 ton zware patch.
In de nacht van 10 op 11 april kon deze tenslotte met behulp van een drijvende bok worden aangebracht. Helaas deed zich bij het bevestigen van deze patch aanmerkelijke tegenslag voor, toen een explosie, gevolgd door brand, in een van de ladingtanks ontstond. Enkele leden van de bergingsploeg en van de "Jacob van Heemskerck", die het werk inmiddels van de "Groningen" had overgenomen in begin april, werden gewond. Duiker B.E.G. v.d. Eeden liep ernstige brandwonden op en moest in een ziekenhuis worden opgenomen.
Tenslotte kon op 27 april 1965 de sleepreis met de "Tojo Maru" naar de reparatie haven Kobe in Japan beginnen.
In de maand mei 1965 was de "Jacob van Heemskerck" bezig aan haar reis vanuit Mina al Ahmadi - Koeweit, naar Singapore met de Japanse tanker "Tojo Maru". Half mei werd Colombo gepasseerd. 26 mei 1965 arriveerde de "Jacob van Heemskerck" met de "Tojo Maru" op sleeptouw op de rede van Singapore.
Te Singapore werd op 1 juni 1965 door de "Groningen" ook op de "Tojo Maru", vast gemaakt om deze samen met de "Jacob van Heemskerck" te verslepen vanaf de rede van Singapore naar de haven van Kobe in Japan.
De berging van de "Tojo Maru" dreigde voor Wijsmuller een kostbare zaak te worden. De rederij van de "Tojo Maru" stelde Wijsmuller aansprakelijk voor de schade aan boord van de "Tojo Maru" ontstaan door de explosie.
De schade als gevolg van de explosie werd geschat op ruim 200.000 Engelse ponden. In een eerste rechtszaak werd deze claim toegewezen en ontving Wijsmuller geen bergingsloon maar moest de schade aan de rederij van de "Tojo Maru" betalen.
In hoger beroep werd dit vonnis vernietigt en moest er een bergingsloon worden vastgesteld op grond van de geborgen waarde minus de schade.
Als er geen schade was ontstaan aan de "Tojo Maru" zou de waarde van het schip ongeveer 1.533.000 Engelse ponden zijn, minus de schade van 200.000 Engelse ponden was de geborgen waarde 1.333.000 Engelse ponden en moest het bergingsloon op die waarde worden gebaseerd. (zie verder op de verhalen pagina het hele verhaal en verslag van de rechtszitting '1965 Berging Tojo Maru de afloop in 1969').