Opvarenden van de Nederlandse sleepboot Utrecht hebben voor de kust van Vietnam een gruwelijk avontuur beleefd. Zij waren getuige van een door hongerige rovers aangerichte slachting in de ruimen van een scheepswrak
DOOR BOB VAN DIJK
Toen de Utrecht twee dagreizen voorbij Manila – Filipijnen was, gebeurde er iets, dat de vierentwintig koppige bemanning zal heugen.
De eerste, die opschrok, was de marconist. Hij had op Radio Saigon – Vietnam afgestemd en hoorde, dat ergens in de Zuid Chinese Zee een Panamees vrachtschip in moeilijkheden verkeerde.
Bij zulks berichten floept er in een zeemanshoofd altijd een lampje aan. Vooral wanneer dit hoofd toebehoort aan iemand van de Wijsmuller vloot, wier taak het is schepen te slepen en wrakken te bergen.
De jongeman in de radiohut zat aan zijn toestel gekluisterd en luisterde uit.
Wat was er aan de hand met de Dora ?
In de late middag van de vijftiende juli 1961 had Singapore de eerste kreet om hulp opgevangen. De Panamees, die met een lading vee en landbouwzaden op weg was van Phnom-Penh – Cambodja naar Hongkong, zat sedert half tien 's ochtends op ongeveer veertig mijl ten noordoosten van Cape Saint Jacques aan de grond.
Vermoedelijk was het schip over de tien vademlijn geraakt en op een koraalbank gestoten. Met steeds kortere tussenpozen vingen kuststations de roepletters HOQD op uit de lucht.
Er begon water in de machinekamer en de ruimen te stromen.
Om achttien minuten over vijf seinde het onfortuinlijke schip: Water komt langzaam naar binnen. Hebben de toestand nog in de hand. Maar twee minuten later werd dringend verzocht vanuit Saigon – Vietnam een sleepboot te sturen.
Toen er sindsdien een half uur was verstreken, zag de situatie er hopeloos uit. Maken zwaar water, aldus een nieuw bericht van de Dora.
Tegen de avond gaf de gezagvoerder het op. Hij maakte kenbaar, dat hij en zijn mannen het vaartuig wensten te verlaten.
De zenders van Saigon – Vietnam, Singapore, Darwin, Kranji en Kaitak Airport herhaalden de alarmerende roep. Welk schip zat dicht genoeg in de buurt om de vijftig opvarenden van de Dora te redden ?
Wanneer er in de Zuid Chinese Zee één schip niet in aanmerking kwam, dan was dit de Utrecht. Zij had tot Cap Saint Jacques, onder Vietnam, zeker nog anderhalve dag voor de boeg. Maar toch was iedereen aan boord op zijn hoede.
Men volgde het benarde avontuur op de voet en leefde mee met de schipbreukelingen, tot alle gevaar was geweken.
Een kust -station meldde, dat hun reddingsboten uit zee waren opgepikt. Het Amerikaanse stoomschip President Harrison had zich over de vijftig inzittenden ontfermd en bracht ze nu veilig naar Saigon.
Hoe het er met het verlaten wrak en de lading voorstond, berichtte het kuststation niet. Kennelijk hadden de Panamezen de hele boel afgeschreven.
Voor de Nederlandse slepers en bergers is dat een andere zaak, omdat ze altijd brood zien in akkefietjes, die zo op het oog verloren lijken.
De waaghalzerij zit hun in het bloed. En dat is maar goed ook, want Nederland heeft als zeevarende natie een naam op te houden, die meer tot de verbeelding spreekt dan de faam van onze boter en kaas. Vandaar, dat ze met Hollands Glorie meestal geen zuivel produkten bedoelen.
Vooruit!
Er was op de Utrecht inmiddels het een en ander gebeurd. Bij Bureau Wijsmuller in IJmuiden, waar radio en telex dag en nacht aanstaan om a la minute door te geven wat er zich op de wereldzeeën voordoet, bleek men van de schipbreuk geheel op de hoogte.
De rederij had onmiddellijk de Utrecht getelegrafeerd. En wéér was het de marconist, die er het eerst mee te maken kreeg en de boodschap nauwgezet registreerde.
Het telegram was vanzelfsprekend voor kapitein van der Veen bestemd. Een drieëndertigjarige Goliath van een Groninger, die warempel geen helderziende hoefde te zijn om de inhoud met dichte ogen te raden.
Volle kracht vooruit naar de Dora! Redden wat er nog te redden is! Een schip van 1.058 ton met een 500 ton lading ter waarde van honderdvijfentwintig duizend gulden mag je niet zo maar laten schieten, ook al is er nog geen bergingscontract met de verzekeringsmaatschappij.
Later wordt er weleens over betalen gesproken.
„Eigenlijk waren we op weg naar huis,” vertelt kapitein A. van der Veen. We hadden via Honolulu een Amerikaans vliegdekschip vanuit Seattle – Verenigde Staten naar Onomitsii in Japan gebracht en moesten op de terugweg de haven van Manila – Filipijnen aandoen om betere kaarten van de Indische archipel te kopen.
Toen we weer op zee zaten, kwamen die berichten over de Dora. We gingen er zo vlug mogelijk heen, maar na anderhalve dag stomen bleek de opgegeven positie niet te kloppen.
Zulke dingen gebeuren wel meer. Het enige dat je dan doen kan is een beetje gokken en je hersens gebruiken. Nou dat hebben we toen maar gedaan.
Wat was de positie van de Dora? De meningen liepen uiteen, want in de vele radioboodschappen was nu eens over 10.30 N.B. 107.42 O.L., dan weer over 10.41 N.B. 107.40 O.L. Gesproken.
Zo op het eerste gezicht verschilt dat niet veel, maar voor wie bij Zuid West moesson windkracht 5 op de Zuid-Chinese Zee zit, is het meer dan genoeg om zijn doel voorbij te schieten. Tenzij men, zoals kapitein van der Veen, een beetje gokt en zijn hersens gebruikt.
Ervan uitgaande, dat de Panamees wel op een koraalbank zou zitten, boog hij zich over de kaart en kwam tot de conclusie, dat het er maar ééntje kon zijn: de Britta-bank, pal onder de zuidoostkust van Indochina.
„We voeren een moeilijke koers. Het is daar nogal ondiep en we zagen maar één keer iets van een lichtbaken. Onze kaart was ook al niet veel soeps, zodat we het laatste stuk op echolood waren aangewezen.
Enfin, het zal maandag de zeventiende tegen een uur of acht in de morgen zijn geweest, toen we 'm eindelijk zagen. Hij lag met één kant omhoog. Zo te zien was hij midscheeps op de koralen gelopen en hij maakte nogal wat slagzij ook. Maar dat was niet het ergste. Veel erger waren. . . die prauwen!"
Rovers
Onderweg hadden de mannen van de Utrecht, niet zo op al die kleine af en aanvarende bootjes gelet.
Maar nu ze op vijf a zeshonderd meter afstand van de Dora het anker lieten vallen, sloeg hun de schrik om het hart, want de Indo-Chinezen, die ze voor goedmoedige visserslui hadden gehouden, waren bezig de Panamees leeg te roven. Honderden prauwen met en zonder zij-drijvers en voorzien van ploffende motortjes, pagaaien of zeilen, klitten als mieren rond het gehavende schip.
Kapitein van der Veen wreef vanachter zijn scheepskijker de ogen uit, dit schouwspel was te zot om te geloven.
Hoewel niemand zich erg lekker voelde bij een overmacht van op zijn minst duizend plunderende Indo -Chinezen, werd om kwart over negen 's ochtends de motorsloep uitgezet. De eerste stuurman en zeven matrozen zouden een kijkje gaan nemen.
Naarmate ze dichterbij kwamen, begonnen ze hoe langer hoe meer te beseffen hoe gedurfd hun waagstuk eigenlijk wel was.
Want de acht mannen van de Utrecht waren ongewapend en de eerste rovers, die ze tegenkwamen, hadden veertig centimeter lange messen.
De toestand zag er allesbehalve plezierig uit. De prauwen vloot werd bevolkt door schel schreeuwende lieden met ontbloot bovenlichaam, kaalgeschoren hoofd en pikzwarte handen.
Hier en daar doken ook een paar vrouws personen op, kleine, pezige mensjes, bijna allemaal getooid met een heen en weer zwiepende staart aan hun hoofd.
Ze droegen nachtpon- achtige gewaden en hadden evenals de mannen een soort slagersmes op de heup.
Maar wat het allemaal nog veel griezeliger maakte: er droop bloed van die messen.
„Het leek, of we tussen een stelletje kannibalen waren beland," vertelt de eerste stuurman van de Utrecht. „Maar ze deden ons niets, ze lieten ons rustig passeren.
Toen we het wrak hadden bereikt, hoorde ik eensklaps een plons. Twee tellen later dacht ik, dat ik een reuze schildpad in de golven zag drijven.
Er kwam een grote rug boven water, daarna een kop en toen ik nog eens goed keek, zag ik dat er horens aan vastzaten. Om kort te gaan: het was geen schildpad, maar een karbouw die ze op de Dora overboord hadden gesmeten.
Het arme dier zat aan een touw en er sprong direct een vent in de zee om het beest naar zijn bootje te trekken.
Het bleef niet bij die ene karbouw. Er volgden ook ossen, varkens en grote lappen vlees, die al dan niet gefileerd, in de golven neerdaalden.
Telkens, wanneer er weer een nieuwe lading naar beneden kwam, dook er een Indo -Chinees van zijn prauw om het koord, dat aan de buit vastzat, te grijpen.
Het was een onbeschrijfelijk gezicht, te meer, daar het bloed van geslachte runderen het water rood kleurde.
Onophoudelijk sprongen er nieuwe mannetjes met een gele gelaatstint achteraan, die als Indianen weer bovenkwamen. Ze schreeuwden, riepen, spartelden en gingen schaterlachend te keer, want ze sloegen blijkbaar de slag van hun leven.
Aan dek
Wat had de Dora allemaal voor begerenswaardige zaken aan boord ?
Toen het schip op de Brittabank lek stootte, bevatte het de volgende lading: Ruime 1: 66 ton kapokzaad. Dek l: 150 varkens. Ruim 2: 100 ton castorzaad, 100 ton kapokzaad. Tussendek 2: 60 karbouwen, 34 varkens. Dek 2: 216 varkens. Ruim 3 137 ton kapokzaad. Tussendek 3: 40 ossen. Dek 3: 250 varkens.
Of hiervan nog iets was overgebleven, zouden de mannen van de Utrecht gauw genoeg zien.
De rovers mochten dan lange messen met druipende bloedgeulen zwaaien, ze waren bij het vastmaken van de sloep aan het schip uiterst behulpzaam. Het duurde dan ook niet lang, of de stuurman en vier volgelingen klommen langs een touw omhoog naar het dek, terwijl de drie anderen hun ziel in lijdzaamheid bezaten, te midden van de neer plonzende veestapel, respectievelijk biefstukken en varkenskoteletten. Ze konden er ook niets aan doen.
Wat de stuurman aan boord zag, tart iedere beschrijving, maar hij zegt er niettemin het volgende van: „We kwamen terecht in een bloedbad. Overal op het schip waren Indo-Chinezen bezig beesten te slachten, zij zaten op het dek, in de ruimen en in de half ondergelopen machinekamer, waar alles, wat niet rood was, zwart van de olie zag. Maar dat mocht 'm niet hinderen. Midden in de viezigheid werden er aan de lopende band karbouwen uitgebeend en aan mootjes gehakt.
De slagers zaten onder de smeer en de slachtresten. En ze hadden nog trek ook, want af en toe zag je er eentje als een kannibaal in een rauwe, lillende kluif happen.
Ondanks de bloederige chaos bleek er van een zekere organisatie sprake te zijn. Er waren hoofdmannen, die bevelen uitdeelden, en niemand trachtte zich ten koste van de anderen te verrijken.
Alles was voor de gemeenschap, maar dan ook letterlijk alles. Zelfs de stuurkolom werd bij de gezamenlijke buit gevoegd. Het kompas en de radio-zend- en ontvanginstallatie hadden eenzelfde lot ondergaan en op de brug waren een paar kerels bezig de ramen los te schroeven. In de verblijven werd de betimmering gesloopt. Geld, drank, fourage, keukengerei en persoonlijke bezittingen van de bemanning waren verdwenen.
Zoals roofmieren te werk gaan, wanneer zij door een jungledorp trekken, zo gingen de Indo-Chinezen op de Dora te werk. Ze doorzochten alle hoeken en gaten. Ze kamden de ruimen uit, ontfermden zich over alles wat los en vastzat, en keerden de hele santenkraam binnenste buiten.
Dit was geen schip meer, dit was een skelet. De stuurman en zijn matrozen hadden het zo langzamerhand wel bekeken. Misschien was de Panamees, waarvan de machinekamer en twee ruimen blank stonden, nog te redden geweest. Maar de grondigheid, waarmee de plunderaars zich van hun taak hadden gekweten, maakte het volstrekt zinloos nog pompen over te brengen.
Ontmoedigd klommen de mannen langs het touw naar beneden. Zo iets hadden ze in hun ruige bestaan nog nooit meegemaakt.
Maar ze kregen geen gelegenheid hun teleurstelling over de vergeefse expeditie te uiten. Ze waren nog niet terug in hun sloep, of de Zuid West moesson begon er met hernieuwde hevigheid op los te beuken. Zwermen kozen, een spoor van vleesresten en botten achterlatend, ijlings de vlucht. Wind kracht 7 maakte aan de massale strooptocht een einde.
Toen de acht mannen druipnat door kapitein van der Veen werden opgepikt, dicteerde de marconist Radio Saigon een telegram voor IJmuiden: Berging loont de moeite niet. . . Vervolgen onze reis naar Singapore. . . Over en sluiten. . .
En terwijl de 2600-pk-dieselmotoren begonnen te draaien, werden er in de armoedige vissersdorpen van Vietnam grandioze feestmalen aangericht. Een scheepslading, die Hollebollegijs niet zou hebben aangekund, verdween op kosten van de verzekering in duizenden hongerige magen.